Kies Nederlands Switch to English
Roze Spreeuw
Roodkeelnachtegaal
Hoogwoud


Even geduld...

Dutch Birding volume 27 (2005) no 5

2005-5

Veldherkenning van Maghreb-vinken
De ondersoorten van Vink Fringilla coelebs zijn te rangschikken in een Euraziatische coelebs-groep van c 11 ondersoorten, een Macaronesische canariensis-groep van zes ondersoorten op de Azoren (F c moreletti), Canarische Eilanden en Madeira, en een spodiogenys-groep van twee ondersoorten in de Maghreb (F c africana en F c spodiogenys) op het Noord-Afrikaanse vasteland. Deze drie groepen worden soms als aparte soorten beschouwd, waarbij ook verdere opdelingen in Macaronesië worden voorgesteld (met moreletti als voornaamste kandidaat). Uit genetisch onderzoek komt naar voren dat africana en coelebs niet alleen nauwer aan elkaar verwant zijn dan aan de Macaronesische groep maar ook dat africana minder verwant is aan de Tunesische ondersoort spodiogenys. Dat laatste is verrassend omdat de laatste twee op elkaar lijken en in veldgidsen en handboeken zelden worden onderscheiden. Beide ondersoorten komen voor in Tunesië, africana in het noord-westen in oostelijke uitlopers van de Atlas en spodiogenys langs de gehele oostkust tot in het noordwesten van Libië. Op basis van waarnemingen aan africana in verschillende maanden in Marokko en aan zowel een klein aantal africana als spodiogenys in mei 2005 in Tunesië viel allereerst op dat beide taxa een chep-roep hebben. Deze roep verschilt diagnostisch van de fink-roep van Vinken in Europa. Verder liet spodiogenys een fiuuu-'regenroep' horen die niet van africana en coelebs bekend was maar dat is niet opmerkelijk aangezien deze 'regenroep' bij Vinken in het hele verspreidingsgebied variabel is. De spodiogenys-vinken die op drie plaatsen in het oosten van Tunesië werden bestudeerd en gefotografeerd bleken in verenkleed duidelijk te verschillen van africana. Mannetjes maakten een blauwgrijze, witte en zwarte indruk met het heldergroen beperkt tot een gebied op de bovenmantel en witachtige onderdelen. De lichtere blauwgrijze kop bood een scherper contrast met het zwart van het voorhoofd en de teugel en minder met het wit van kin en keel dan bij africana. Het wit rond het oog leek vager begrensd dan bij africana, die in het algemeen een scherper begrensde onderbroken oogring laat zien. De lichte randen van tertials en handpennen van spodiogenys waren witter en minder geelgroen getint dan bij africana en het wit op de vleugel was gemiddeld breder en scherper begrensd. Mannetjes africana in Marokko waren kleurrijk met meestal zalmkleurig roze onderdelen maar naar het oosten (dus met name in noord-westelijk Tunesië) wordt africana gemiddeld lichter. Vrouwtjes spodiogenys leken grijzer en minder bruin dan vrouwtjes africana en coelebs. De hoop wordt uitgesproken dat in de toekomst meer duidelijkheid komt over de herkenning van beide Maghreb-taxa en in de mate waarin hun kenmerken variëren en dat een beter inzicht wordt verkregen over de situatie in eventuele contactzones.

Arnoud B van den Berg & The Sound Approach, c/o Duinlustparkweg 98, 2082 EG Santpoort-Zuid, Netherlands
(arnoud.vandenbergplanet.nl)



terug