Bij pogingen om eind januari een bij Spaarndam gemelde Taigarietgans te vinden bleef de lens van mijn camera steken bij een 'reuzentoendrarietgans': een exemplaar dat in alle houdingen opzichtig veel groter was dan het 30-tal Toendrarietganzen dat om hem heen stond. Ik ga ervan uit dat zulke grootteverschillen binnen de variatie van de westelijke ondersoort Anser serrirostris rossicus vallen en zijn gerelateerd aan het geslacht (mannetjes zijn groter dan vrouwtjes). Zulke grote Toendrarieten verschillen onder meer door hun kortere en dikkere snavel van Taigarietgans A fabalis (ja: beide hebben ook vaak witte kolletjes).
Ter verklaring voor de onderlinge verschillen in een groep Toendrarietganzen wordt soms verondersteld dat het gaat om verschillende ondersoorten waarvan er twee worden onderscheiden: naast de westelijke rossicus ook de nominaat A s serrirostris uit het noord-oosten van Siberië. Laatstgenoemde is gemiddeld iets groter met dikkere snavelbasis en zou qua snavelkleur minder variabel zijn (westelijke heeft soms een grotendeels gele/oranje snavel). Dit zijn echter kenmerken die misschien zijn te gebruiken wanneer het om een groep in een groep gaat maar niet voor het op ondersoortnaam brengen van enkelingen. Bovendien, ringterugmeldingen van Toendrarieten komen uit de toendragebieden van Europees Rusland en de noordrand van de Oeral, niet uit de hoek waar oostelijke vandaan komen (Burgers et al 1991). De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat het voorkomen van een oostelijke nominaat niet alleen onwaarschijnlijk is maar bovendien zonder ringterugmelding niet te bewijzen.
Toendrarietganzen Anser serrirostris, Spaarndam, Noord-Holland, 27 januari 2008 (Arnoud B van den Berg)
Behalve het formaat is ook de snavel- en pootkleur van Taiga-, Toendra- en Kleine Rietganzen zo variabel dat het verleidelijk is om elke verschijningsvorm te benoemen. Zo kunnen Kleine Rieten soms oranje naakte delen hebben en Toendarieten roze. En er zijn Toendrarieten met een vrijwel geheel gele snavel en Taigarieten met een vrijwel geheel zwarte snavel. Door deze variaties of afwijkingen is de herkenning van elk van deze drie soorten, die vroeger tot dezelfde soort werden gerekend, al moeilijk genoeg zonder dat ondersoorten of 'vormen' in aanmerking worden genomen.
Uit ringonderzoek blijkt dat men bij Taigarietganzen wel degelijk met Aziatische exemplaren rekening moet houden: Nederlandse ringen doken zelfs op bij westelijk Mongolië en de grens van Kazakhstan en Kirgizië. Daarbij meldden Burgers et al dat zich onder de in Azië teruggemelde Taigarieten niet alleen 'zwartbekken' maar ook 'geelbekken' bevonden. Dit betekent dat snavelkleur geen absoluut bewijs van geografische herkomst vormt en door de overlap in biometrie blijft het zonder ringterugmeldingen giswerk om in het veld te bepalen waar iedere Taigariet vandaan komt. Dat zou anders worden wanneer de meest oostelijke ondersoort A f middendorffii opduikt: die verschilt in allerlei opzichten zo sterk van Taigarieten uit noordelijk Europa en centraal Siberië (A f fabalis/johanseni) dat zelfs de vraag kan worden gesteld of het niet een vierde rietganssoort betreft.
Arnoud B van den Berg
Toendrarietganzen Anser serrirostris, Spaarndam, Noord-Holland, 27 januari 2008 (Arnoud B van den Berg)
DB 18 (1996) nummer 6 pagina 310-316. Trends in systematics. (pdf)
15337 views
Reacties: