Dutch Birding volume 31 (2009) no 2
Roep, herkenning en taxonomie van Siberische Tjiftjaf: een analyse
Zoals in recente publicaties met geluidsopnamen van The Sound Approach is aangetoond, biedt de vlakke contactroep van Siberische Tjiftjaf Phylloscopus collybita tristis (hierna tristis) een verifieerbaar kenmerk voor de herkenning. In dit artikel wordt besproken in hoeverre dit geluidskenmerk heeft bijgedragen aan de kennis over het voorkomen op trek en in de winter, over de morfologie en over de beweerde mengpopulatie met de oostelijke ondersoort van Tjiftjaf P collybita abietinus (hierna abietinus). Deze kennis kan ook gevolgen hebben voor de taxonomie.
Tristis heeft een groot verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van noord-oostelijk Europees Rusland oost tot de Kolyma-rivier diep in Siberië. Het voorkomen als trekker en wintergast in het westen van Europa is nog onduidelijk. In sommige landen wordt hij namelijk niet als dwaalgast beschouwd terwijl het bijvoorbeeld in Nederland een taxon is dat door de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna wordt beoordeeld. Aangezien bij de beoordeling alleen waarnemingen volstaan die zijn gedocumenteerd met geluidsopnamen of een nauwkeurige bestudering - liefst in de hand - van verenkleed en naakte delen, wordt slechts een deel ingediend en aanvaard.
Het meest karakteristieke kenmerk van tristis is de zang. Deze is sneller met kortere pauzes dan bij andere tjiftjaf(onder)soorten, met tweedelige, zowel rijzende als dalende noten. Het is aangetoond dat de zang van tristis niet varieert binnen een van west naar oost 4000 km brede strook van zijn Siberische verspreidingsgebied, waarbinnen ook 'fulvescens' voorkomt. Laatstgenoemde is gebaseerd op een type-exemplaar uit het noordwesten van het areaal van tristis, wordt gekenmerkt door wat olijfgroen en geel in het verenkleed en dient te worden beschouwd als een vorm van tristis en bijvoorbeeld niet als een hybride tussen abietinus en tristis.
Met name in Komi, in het grensgebied van abietinus en tristis in Europees Rusland, zijn veel studies verricht aan mengzangers. Aangezien zang wordt aangeleerd, vormt mengzang geen bewijs dat er sprake is van een hybride. Bij Iberische Tjiftjaf P ibericus bleek bijvoorbeeld dat mengzangers zowel zuivere Iberische als hybriden betroffen. Bovendien is er geen 'gene flow' gevonden tussen tristis en abietinus waarbij dient te worden aangetekend dat tot nu toe het monster gering was.
Desalniettemin kan men stellen dat het bestaan van een mengpopulatie niet is aangetoond en dat er zelfs (nog) geen bewijs is voor hybridisatie. Overigens zijn er gecontroleerde experimenten bekend die lieten zien dat tristis niet reageerde op bandopnamen van de zang van Tjiftjaf en omgekeerd was er eveneens nauwelijks reactie.
De conclusie is gerechtvaardigd dat tjiftjaffen die als tristis roepen inderdaad als tristis moeten worden gedetermineerd. Dat geldt ook voor exemplaren in westelijk Europa die in kleur niet beantwoorden aan het klassieke beeld van een 'bruine tristis zonder groen en geel en zwarte naakte delen'. Daar komt bij dat waarnemingen en foto's in voor- en najaar uit zuidelijk Kazakhstan, waar alleen tristis voorkomt, aantonen dat de kleur van tristis variabeler is dan tot dusver aangenomen.
Er wordt gewezen op mogelijke verwarring met roepjes van juveniele Tjiftjaf in de nazomer en met sterk op tristis lijkende roepjes van Tjiftjafondersoorten in het Midden-Oosten. Tevens wordt benadrukt dat tristis behalve de karakteristieke contactroep ook andere roepjes kan laten horen en dat juveniele roepjes van dit taxon nog onbekend zijn. In geval van twijfel wordt daarom aangeraden om geluidsopnamen en sonagrammen van de roep te maken.
In de afgelopen decennia is besloten om een aantal voormalige tjiftjafondersoorten soortstatus te verlenen. Het betreft onder meer Bergtjiftjaf P sindianus, Kaukasische P lorenzii, Iberische en Canarische Tjiftjaf P canariensis. Deze taxa verschillen qua uiterlijk en vocalisaties minder van nominaat Tjiftjaf dan tristis. Genetisch verschilt tristis echter minder van Tjiftjaf dan de andere taxa, maar nog altijd meer dan het geval is bij een aantal andere soortenparen. Het lijkt daarom een praktische hypothese om tristis op te vatten als een soort die wat morfologische variatie vertoont, met bruiner en minder geel en olijfgroen in het verenkleed van west naar oost, en wordt gekenmerkt door zang en contactroep.
Arnoud B van den Berg & The Sound Approach, Duinlustparkweg 98, 2082 EG Santpoort-Zuid, Netherlands(arnoud.vandenberg@planet.nl)
terug