Kies Nederlands Switch to English
Roze Spreeuw
Roodkeelnachtegaal
Hoogwoud


Even geduld...

Dutch Birding volume 34 (2012) no 6

2012-6

Genetische identiteit van grijze tjiftjaffen gevangen in Nederland in het najaar van 2009-11

Op de Nederlandse lijst staan drie ondersoorten van Tjiftjaf Phylloscopus collybita: nominaat P c collybita (hierna nominaat collybita), Scandinavische Tjiftjaf P c abietinus (hierna abietinus) en Siberische Tjiftjaf P c tristis (hierna tristis). Nominaat collybita is een zeer algemene broedvogel, doortrekker en schaarse wintergast. Abietinus wordt als doortrekker en wintergast beschouwd hoewel in geen enkele bron het voorkomen in detail wordt beschreven. Tristis is een zeldzaamheid die beoordeeld wordt door de CDNA, met tot en met 2011 39 aanvaarde exemplaren. Het gaat bij tristis met name om zingende of roepende vogels laat in het najaar en in de winter. Op zang en roep zijn ze goed te onderscheiden van de andere taxa. Maar hoe om te gaan met vogels die geen geluid maken, zoals vaak op ringbanen?

Nominaat collybita heeft het meeste geel en groen in het kleed, tristis het minst. Abietinus wordt vaak als intermediair beschouwd maar verschilt in feite qua uiterlijk niet of nauwelijks van nominaat collybita, behalve dat hij gemiddeld ietsje groter is dan zowel nominaat collybita als tristis. Een klassieke tristis is bruin op de bovendelen, maar veel vogels geven eerder een grijze indruk. Het is bekend dat tristis meer geel- of groentinten op de kop, bovendelen of onderdelen kan hebben dan vroeger werd gedacht. De CDNA hanteert echter de stelregel dat niet-roepende vogels met geel en/of groen in de wenkbrauwstreep, op de kop en op de boven- en onderdelen niet als tristis aanvaard kunnen worden omdat atypische abietinus of nominaat collybita niet kunnen worden uitgesloten. Door zo nauwkeurig naar de verdeling van groen- en geeltinten te kijken, is bij met name veel ringers ten onrechte het idee ontstaan dat vogels met wat geel of groen op 'onwenselijke' plekken per definitie geen tristis zijn, en dus altijd abietinus betreffen.

Bij enkele ringers rees de vraag of DNA-analyses licht op de zaak konden werpen. Daartoe werd een pragmatisch onderzoeksprotocol opgezet. In 2009-11 zijn op vijf Nederlandse ringstations uit vier provincies veertjes verzameld die tijdens het hanteren van gevangen vogels waren losgekomen, in totaal van 41 Tjiftjaffen (met name van vogels waarvan verwacht werd dat het geen collybita betrof) waarvan de determinatie van de ringers werd genoteerd. Uit deze veren is DNA geïsoleerd en van een fragment van 939 baseparen van het mitochondriale cytochroom-B-gen werd de basepaarvolgorde bepaald ('sequencen'). De verkregen sequenties werden vergeleken met 17 sequenties van de drie taxa in de internationale sequentiedatabank GenBank en van Staffan Bensch (Universiteit Lund, Zweden), afkomstig van vogels uit de broedgebieden (één nominaat collybita, acht abietinus en acht tristis).

Het bleek dat 30 van de 41 Nederlandse monsters correspondeerden met sequenties van tristis, 11 correspondeerden met nominaat collybita en geen enkel monster kwam overeen met abietinus. Wanneer de determinatie op basis van mtDNA werd vergeleken met die van de ringers (tabel 1), viel op dat alle als nominaat collybita gedetermineerde vogels (9) dat op basis van mtDNA ook waren. De vijf vogels die door de ringers als tristis werden genoteerd, waren dat ook op basis van mtDNA. Echter, alle vogels (n=23) die in de hand als abietinus waren gedetermineerd bleken op basis van mtDNA tristis te zijn.

Dit kleinschalige onderzoek op een beperkt aantal ringstations toont alleen in de jaren 2009-11 op basis van mtDNA al 30 exemplaren van tristis aan. Zelfs als wordt meegewogen dat 2010 volgens veel ringers een opmerkelijk goed jaar voor 'atypische' Tjiftjaffen was, wijzen de resultaten er toch op dat tristis eerder schaars dan zeldzaam is. De deelnemende ringers bleken goed in staat om 'verdachte' Tjiftjaffen op te merken maar waren, ondanks hun ervaring, in veel gevallen niet in staat om abietinus en tristis te onderscheiden. Goede criteria om abietinus zonder DNA te determineren lijken niet voorhanden, tenzij men de biometrie van een extreem groot exemplaar voldoende acht. Twee vogels uit deze steekproef met lange vleugels (67 mm), volgens de literatuur buiten de bandbreedte van collybita en tristis maar passend binnen abietinus, bleken op basis van mtDNA echter toch collybita te zijn. De vraag is daarmee in hoeverre biometrie bruikbaar is. Er komt een uitgebreid vervolgonderzoek naar Tjiftjaffen, dat zich met name zal toespitsen op abietinus.

Peter de Knijff, Afdeling Humane Genetica, LUMC, Postbus 9600, 2300 RC Leiden, Netherlands
(knijfflumc.nl)
Vincent van der Spek, Vrs Meijendel, Acaciastraat 212, 2565 KJ Den Haag, Netherlands
(v.vanderspekgmail.com)
Johannes Fischer, Afdeling Humane Genetica, LUMC, Postbus 9600, 2300 RC Leiden, Netherlands
(johannesfischerlive.nl)



terug