Het is 22 mei 1968, half zes 's ochtends: de traditionele voorjaarstocht naar Winterswijk staat op het programma. Veel slaap is er niet aan te pas gekomen, want ik heb er echt zin in. Ik heb vandaag een groots plan: alle vogels tellen die ik zie en hoor op een dagtocht door de buurtschappen, die in een krans rond Winterswijk liggen. Maar daarnaast vooral genieten van mijn favorieten: de karakteristieke vogels van het magnifieke agrarische cultuurlandschap rondom "Wenters".
Topografische kaart van de omgeving van Winterswijk (situatie omstreeks 1965-1970).
Rond zes uur rijd ik van huis uit Terborg weg. De Berini heeft er net als ik zin in en snort met een vaartje over de Varsseveldseweg: gelukkig maar, want tot achter Aalten is het landschap nogal saai. Rond half acht ben ik in het rijke land van Winterswijk en zie de eerste statige Scholtenboerderij: Het Meenk. Ik stop even bij de grote es van Miste om te luisteren of de Ortolanen al zingen, maar het is nog te vroeg en niet warm genoeg. Wel vult het gezang van Veldleeuweriken en buitelende Kieviten de lucht. Een mannetje Gele kwikstaart zit in het vroege zonnetje te pronken op een aardappelakker.
Ik rijd verder, het Woold in. Er is nog tijd genoeg om in Bekendelle rond te kijken. Het beekbos davert van de vogelzang op deze vroege mei-ochtend. Ik hoor trommelende Grote bonte spechten, fluitende Boomklevers en het liedje van een Boomkruiper. Op verschillende plaatsen zingen Zwartkop, Fluiter en Glanskop, alle karakteristieke bewoners van het rijke loofbos. Vanuit een met Klimop begroeide Eik parelt de fijne zang omlaag van een Vuurgoudhaantje.
Ik ben benieuwd of het vandaag zal lukken al mijn favorieten van het natuurrijke Winterswijkse cultuurlandschap te zien: Appelvink, Kleine bonte specht, IJsvogel, Grote gele Kwikstaart, Roodborsttapuit en Grauwe klauwier. Hoog op het lijstje staat ook de Ortolaan: het land van Winterswijk is een kerngebied van deze soort met zijn eiland-verspreiding in Nederland en aangrenzend Vlaanderen en Westfalen. De dag begint in ieder geval goed. Vanuit het elzenbroekbos roept een Kleine bonte specht een aarzelend "pi-pi-pi-pi-pi". Het musgrote spechtje laat zich mooi bekijken. Vanuit een populierenbosje roept een Wielewaal. Ook een Appelvink mengt zich met zijn bescheiden zang in het koor van vroege vogels. Na wat reikhalzen zie ik de dikke kersenkraker hoog in een es zitten. Wat een snavel!
Dorpbuurt
Rond half negen arriveer ik bij het station van Winterswijk. Hartjes, de fietsenverhuurder, begroet me gewoontegetrouw met: "Zo jong, kom ie weer es vogels kieken?" Zo is het. Bovenop zijn rijwielstalling zit een Zwarte roodstaart te zingen. Tussen de rails op het spoorweg-emplacement scharrelen wat Kauwtjes en een Kuifleeuwerik rond; een paar Kneuen zitten te eten van onkruidzaden in een overhoekje. De vogels trekken zich niets aan van de grote stoomloc, die aan het rangeren is.
Omstreeks kwart voor negen vertrekt de 052 535-2 met een lange goederentrein achter zich aan richting Duitsland. Nog lang hoor ik hem puffen over de Borkense Baan, de stoomfluit gilt bij elke onbewaakte overweg. Als de trein uit het gehoor verdwenen is, fiets ik via de Wooldseweg het "darp" uit. De ochtend zal ik traditiegetrouw besteden aan de buurtschappen die ten zuiden van Winterswijk liggen.
Stoomlocomotief op het station van Winterswijk, mei 1968.Tot in de zeventiger jaren reed nog vrijwel dagelijks een goederentrein met Duitse stoomloc van Winterswijk naar Borken.
't Woold
De eerste vaste stop buiten het dorp is bij de Olliemölle, de watermolen op de Slinge bij de uitspanning Den Helder. Volgens verwachting is de Grote gele kwikstaart present: het mannetje (herkenbaar aan zijn zwarte keel) scharrelt rond op een strandje langs het bruisende water. Dan vervolg ik de Wooldseweg "stroomafwaarts". Bij de volgende watermolen -Berenschot, genoemd naar de gelijknamige maalderij annex bakkerij annex café- pik ik de Slinge weer op. Hier zit ook steevast een broedpaartje van de Grote gele kwik. Het nest zit dit jaar in een gat in de muur van het molengebouw, waar een steen ontbreekt. Vanaf de houten stuwbrug kan ik het wijfje zien zitten broeden.
In het café laat ik mij de koffie met koek uit de eigen bakkerij goed smaken. Zoals altijd kijk ik met bewondering naar de grote plaat met wilde planten die aan de muur hangt. "Beschermde planten: als je ze ziet, pluk ze niet", staat er boven. Het zijn de pronkstukken van de Winterswijkse flora, volgens zeggen in de jaren vijftig geschilderd door een Winterswijkse schoolmeester. Verdwenen soorten prijken er op waaronder de Zwarte rapunzel (Bekendelle), Wolverlei (Masterveld) en de Malaxis (Korenburgerveen), maar ook dierbare bekenden die gelukkig nog altijd de Winterswijkse natuur sieren zoals Gevlekte aronskelk, Bosgeelster, Maagdepalm, Welriekende nachtorchis en Klokjesgentiaan. Mijn bewondering voor de plaat blijft niet onopgemerkt. Dat zou uiteindelijk een onverwacht gevolg hebben: de plaat hangt nu in mijn woonkamer, gekregen omdat ik hem altijd zo mooi vond ...
Als ik weer naar buiten kom, treffen me twee dingen: het zonnetje schijnt al lekker en de Ortolaan zingt: een zacht, enigszins weemoedig "djüü-djüü-djüü-djüü-djüü-djüü-djürrr". Hij zit in een hoge acacia naast het café en laat zich volop bewonderen, met zijn olijfgroengrijze kop en gele oogring. Tevreden fiets ik verder. Het volgende doel is het scholtenerf Tenkink op Lintum. In de eiken langs de rogge-es tegenover het erf hoor ik de tweede Ortolaan van de dag zingen. Op het erf zelf tref ik: Gekraagde roodstaart, Grauwe vliegenvanger en de scholte J.B.G. Tenkink. Die staat mij toe in de "schoppe" te kijken. Ik heb geluk: de grote Bosuil laat zich, roerloos weggedrukt tegen een dakspoor, mooi bekijken. Van een bezoek aan het oude eikenbos op het Lintum, waar ik vorige zomer een alarmerende Middelste bonte specht ontdekte, zie ik vandaag af. Welgemoed ga ik verder, richting Rotbos en Aarnink. Als ik over de Hijinkhoekse Grindweg fiets, klinkt de Ortolanenzang van alle kanten.
Mannetje Ortolaan, Hijinkhoek/Woold (voorjaar 1980). Foto: Jos Korenromp
Het is stil in het Woold, anno 1968, en in deze stilte komt de zachte zang van de Ortolaan tot zijn volle recht: vier of vijf mannetjes zingen tegen elkaar op. Het is dan ook een prachtig biotoop: tussen de oude eikenbossen van het Rot en Aarnink liggen de traditioneel bewerkte gronden van Hijink, zowel akkers als grasland. De eikenrijen langs de weg en een oude hoogstamboomgaard maken het landschap nog mooier. De winterrogge staat al een eind boven de grond. Daarnaast ligt een smalle strook aardappels voor eigen gebruik. En rondom de bouwlandpercelen een smalle, onbemeste grasstrook (de "hegge") waarop de Ortolanen graag foerageren. Nu lopen er drie op de weg om de rupsjes van de Eikenbladroller op te pikken, die uit de laanbomen gevallen zijn. Het zijn twee mannetjes en een vrouwtje. Ze zijn helemaal niet schuw en laten zich prachtig bekijken. De mannetjes zijn een en al pasteltinten: zachtgeel, oranjebruin en olijfgroen. Het vrouwtje heeft wat mattere tinten en fijne streepjes op de bovenkop en de borst. Pas na twintig minuten passeert de eerste auto en vliegen de Ortolanen op.
Hijink loopt op zijn erf. Ik vraag of ik naar de Kerkuil in de oude schuur mag kijken. Hijink heeft er wat moeite mee ("dén hold neet van vrömd volk" bromt hij), maar vooruit dan maar. Het Kerkuilmannetje zit op zijn vaste plaats, hoog op een hanebalk tegen de gedokte pannen aan en gluurt argwanend naar mij omlaag. Wegwezen! Het broedpaartje zal dit jaar twee jongen in het oude duivenhok grootbrengen. Later zou ik nog bevriend met de Hijinks raken. Ik vertelde Ab, dat bij hem de Ortolaan broedde. Hij kende die niet. Ik legde uit, dat de Ortolaan op zijn land broedde, omdat hij langs de eikenlaan rogge met een strook aardappels erlangs verbouwde. "Dan blief ik dat veur dén Ortolaan van ow doan", zei hij simpel. In 2008 overleed A.W. Hijink: hij bleek het eeuwenoude scholtengoed gelegateerd te hebben aan het Geldersch Landschap.
Broedbiotoop van de Ortolaan, Hijinkhoek/Woold (voorzomer 1978).
Kulverheide en Borkense Baan
Vanaf de boerderij van Hijink gaat de fietstocht verder. Dwars door het Aarninkbos (met een lachende Groene specht en van de grond opvliegende Appelvinken) fiets ik het oude hoevenlandschap uit en kom in het ontginningslandschap van de Kulverheide. Hier bepalen geen statige eikenbossen en oude rogge-essen meer het beeld, maar eentonige dennenplantages en magere weitjes doorsneden door bramenwalletjes. Ook al zitten hier geen Ortolanen, de vogelwereld van het "veld" is allerminst saai. Alarmerende Merels maken me attent op een Ransuil in een dicht dennenbosje; hij zit op zijn vaste roestplaats getuige de vele braakballen onder de roestboom. Vanuit singeltjes en walletjes tussen de weilanden klinkt de zang van Geelgors, Grasmus en Boompieper. Langs de kaarsrechte Kulverweg is het raak: twee paartjes van de Roodborsttapuit, nauwelijks 300 meter uit elkaar. Het zijn de juweeltjes van het heide-ontginningslandschap, vooral de bontgekleurde mannetjes. De Roodborsttapuiten alarmeren fel: ze hebben kennelijk al jongen.
Paartje Roodborsttapuiten, eens vrij algemeen in het cultuurlandschap rond Winterswijk.
Het "arme" ontginningslandschap herbergt nog meer verrassingen, vooral daar waar een bijzonder element het landschap doorsnijdt: de Borkense Baan. In het struweel en de ruigten langs de spoorbaan zingen Fitis, Geelgors, Bosrietzanger, Grasmus en Tuinfluiter. Ruim voor het middaguur kan ik bovendien de zesde soort van het gezochte zevental bijschrijven: op zijn vaste stek -tien meter over de Duitse grens- zit een prachtig mannetje van de Grauwe klauwier bovenin het bramenstruweel. Wat ziet hij er mooi uit met zijn grijze kop met zwart masker, warmbruine rug en roomwitte buik! Een poos lang bewonder ik zijn pittige jachtvluchtjes op insecten boven de aangrenzende weide. Het wijfje laat zich niet zien, blijkbaar is die nog niet terug uit het overwinteringsgebied. Op de droge, zandige spoorbaan zonnen hagedissen: die mogen wel oppassen met de klauwier in de buurt. Wat een mooie wereld is het hier, met de oude spoorbaan met daarlangs bosjes, struwelen, bramenwalletjes en kleine weitjes: mens (boeren) en natuur (vogels) gaan hier harmonieus samen. In sommige jaren zitten er twee paartjes Grauwe Klauwieren langs de "bane", zo'n 500 meter uit elkaar. Een kwart eeuw later (de klauwieren waren toen al lang verdwenen) zou dit waardevolle cultuurlandschap aangekocht worden als "natuurgebied" door Natuurmonumenten...
Brinkheurne
Het is tijd voor een tweede kop koffie. Die krijg ik op een dierbaar adres in de Brinkheurne. Op weg daar naar toe hoor ik in een roggeveld de Bosrietzanger zingen. Aan het eind van een lange klinkerweg ligt een grote Saksische boerderij: 't Sieverdink. Hier zwaait Mevrouw J.G. Nijenhuis-Beskers de scepter, een fiere dame met grijs haar. Er heersen strenge wetten: je bent er welkom of niet. Wij delen de liefde voor het Winterswijkse landschap en hebben gemeenschappelijke favorieten, zoals de Kraanvogels die hier iedere herfst overtrekken en de Bonte vliegenvanger, die hier vanaf 1934 (voor het eerst in de Achterhoek!) in nestkastjes broedt. Tien jaar later waren dat al 11 paar. Het is niet zo, dat de soort hier plotseling is gaan broeden door het ophangen van nestkastjes, want die hingen er al jaren. Het aantal Bonte vliegenvangers op 't Sieverdink liep later weer terug tot 3-4 paar.
Zoals altijd zit de oude Hendrik Nijenhuis met smetteloos geschuurde klompen naast het fornuis. Mevrouw Nijenhuis zelf heeft zorgen: er is een nieuwkomer op het erf gesignaleerd, de Kerkuil. Die heeft bezit genomen van een Bosuilkast die tijdelijk aan de schuurwand was gehangen. Mevrouw Nijenhuis vreest voor de Nachtegaal: "Als hij die pakt, gaat hij er aan", klinkt het dreigend. De Bosuil, die al tientallen jaren het erf bewoont, blijft buiten schot maar de Kerkuil moet oppassen. Mijn voorzichtige pleidooi voor de Kerkuil wordt met de nodige scepsis aangehoord. Het zou uiteindelijk toch allemaal goed komen: de inmiddels broedende Kerkuil was "ingeburgerd". Mevrouw Nijenhuis beval mij aan bij de Winterswijkse scholtenboeren (vaak nabije of verre familie) waar Kerkuilen op het erf voorkwamen: een introductie van onschatbare waarde in deze voor "vrömde vögel" gesloten boerengemeenschap. De Turkse Tortel daarentegen ontkwam op 't Sieverdink als nieuwkomer niet aan zijn lot ("dee heurt hier neet"!).
De vogelwereld op erve Sieverdink was, inclusief "gewone" Tortels, uitzonderlijk rijk. In de oorlogsjaren hielp Jo, de dochter, de later beroemd geworden Luuk Tinbergen bij zijn pionierswerk in Nederland op het gebied van territorium-kartering. Erve Sieverdink kwam als het rijkste van alle Nederlandse proefvlakken naar voren. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen, want terwijl we buiten koffie drinken horen we Zanglijster, Spreeuw, Bonte en Grauwe vliegenvanger, Tuinfluiter, Spotvogel, Braamsluiper en Gekraagde roodstaart zingen en zien we Huismus, Ringmus, Vink, Roodborst, Heggemus en Witte kwikstaart rondscharrelen in de prachtige boerentuin en op het erf van 't Sieverdink.
Jonge Kerkuilen kijken uit nestkast in Saksische schuur (Driene, 1990).
Kotten
Het is nog vroeg in de middag, als ik de buurtschap Kotten infiets. Het volgende doel is het Aalbrinkbos, waar de Kleine Beek uitkomt in de Boven-Slinge. Het is even oppassen, want de plaatselijke boer houdt niet van vreemde bezoekers in zijn bos. De Appelvinken die dit bos koloniegewijs bevolken, hebben me wel in de gaten, maar ik bereik -misschien omdat het etensuur is- verder ongezien de samenvloeiing der beken. Ik verstop me tussen de struiken op de oeverwal en wacht op de dingen die gaan komen. Lang hoef ik niet te wachten: "tsjieh...tsjieh" klinkt het schel en kort daarna flitst een IJsvogel als een blauwe schicht voorbij. De vogel neemt in zijn haast niet de moeite om de kronkels van de beekloop te volgen maar vliegt bij een scherpe meander dwars door het bos. Deze broedplaats is al tientallen jaren bezet: alleen na zeer strenge winters laat hij het een jaartje afweten. Het is dan ook een prachtbiotoop: een zeer rustig beekbos, een meanderende hoofdbeek met steil afgekalfde buitenoevers en een helder zijbeekje vol kleine visjes.
Onbeweeglijk staar ik naar de steile beekwand met daarin een donker hol, ongeveer een halve meter onder de beboste oeverwal. Na een half uurtje wordt mijn geduld beloond: een IJsvogel met een visje in zijn bek strijkt op nauwelijks drie meter afstand voor me neer op een boomstronk in de beek; het is het mannetje, want hij heeft een geheel zwarte ondersnavel. Het visje houdt hij met de kop naar voren in de bek, dus hij gaat voeren. Na een minuutje duikt hij inderdaad het nesthol in, komt er even later weer uit, plonst in de beek en scheert weg. Ademloos heb ik toegekeken. Ik besluit het bos na deze galavoorstelling te verlaten en kom -ongezien door mens en dier- weer op de weg. Ik trakteer mezelf op een krentenbol in de buurtwinkel. De dag kan niet meer stuk.
Ik fiets nog dieper de buurtschap in, richting Duitse grens, om te luisteren hoeveel Ortolanen er zingen rond de grote es van Oossink: met de kleinere essen in de omgeving erbij zijn het er deze keer minstens zes. Een mannetje foerageert tussen het zingen door op het zandpad over de es; hij pikt naar de zaadjes van straatgras. Hier in Kotten is het oude hoevenlandschap wel buitengewoon mooi; de Oossink-es behoort tot de fraaiste van Winterswijk. Op de door hoge eiken omringde es worden winterrogge, wintergerst, zomergerst, haver, aardappelen en "mangels" (voederbieten) verbouwd. Wat een rust heerst hier op het platteland op deze warme voorjaarsdag. Hoog boven de es, tussen de stapelwolken, hoor ik Buizerden miauwen en achter mij jodelt een Wielewaal en roept een Kleine bonte specht in het loofbos langs de Kleine Beek. In de buurtschappen Kotten en Brinkheurne broeden enkele tientallen paren Ortolanen. Langs de weg van Winterswijk naar de grens bij Oeding telde ik over een afstand van vier kilometer in 1966 nog 12 zangposten. Er waren acht "straatzangers" (zingend vanuit de oude eiken langs de weg); vier zongen er vanuit achterliggende bosranden (oude eikenbossen langs de esranden). Na het kappen van de eiken langs de Kottenseweg bleven er in 1969 nog maar vier "bosrandzangers" over.
Oude handwijzer in het buitengebied van Winterswijk (1966).
Ratum
Traditioneel besteed ik de middag aan de buurtschappen, die ten oosten en benoorden Winterswijk liggen: Ratum, Meddo, Huppel en Henxel. Hiertoe steek ik de Kottenseweg bij de buurtschool over. Via de Bekeringstegge fiets ik in de richting van Ratum. Bij de brug over de Boven-Slinge kijk ik even uit naar de Grote gele kwikstaarten, die hier altijd zitten: het vrouwtje laat zich zien, ze heeft de snavel vol voedsel. Dan fiets ik noordwaarts over de lange rechte Bekeringveldweg. Links en rechts de vochtige weilanden van het Vossenveld, waarin her en der Kieviten trippelen; een Torenvalk staat te bidden en een Wulp vliegt met klagende roep op. Bij een stenen put in het veld zit een paartje Roodborsttapuiten op hun vaste stek. In de veldbosjes zingen Geelgors, Grasmus, Boompieper en Fitis. In een opwelling sla ik de lange zandweg in, die tegen het Tenkinkbos aan doodloopt op de grens. Na het passeren van de Willinkbeek wacht ineens een geweldige verrassing: op de zandweg trippelt een kleine leeuwerik, die op mijn komst reageert met een melodieuze, drietonige roep: "toe-loe-iet". Een Boomleeuwerik, een zeldzaamheid als broedvogel in het cultuurland! Ik ken hem als zodanig van de ontginnings-akkers in Montferland. Hier, in het Winterswijkse, noteer ik als biotoop: zandweg, dennenbosjes, magere weilanden en een stenige akker. In een vergelijkbaar biotoop trof ik hem twee jaar geleden in de Kulverheide.
Ik besluit deze keer maar het Heksenbos en de Willinks Weust met zijn zeldzame schelpkalkflora (Driedistel, Karwijselie, Heelkruid) bij de Steengroeve links te laten liggen en door te steken naar de buurtschap Ratum. Hier liggen in een eeuwenoud hoevenlandschap verschillende grote scholtenerven: Boeijnk, Tenkink en Scholtenhuis. De welvaart straalt van het landschap af: grote erven met statige boerderijen, majestueuze eikenbossen en een strook van langgerekte bouwlanden ("eiland-essen") langs de Ratumse Beek. De scholten waren naast boer ook bosbouwer: de loofbossen werden vanouds via een uitkapsysteem beheerd, waardoor wel individuele eiken geoogst kunnen worden maar het oude bos in stand blijft.
Onder de warme middagzon zingen maar weinig vogels, als ik de weg naar het prachtige erf van Tenkink op Tenkink oprijd. Ook de Ortolaan, die hier jaar-in-jaar-uit zijn territorium heeft aan de rand van de grote rogge-es, laat zich niet horen. Bij een vorig bezoek heeft de scholte, A.H. Tenkink, mij gezegd dat hij het jammer vindt dat de Kerkuil al sinds tien jaar niet meer in de schuur broedt. Ik tref Tenkink in de keuken. Onder het genot van een kopje thee raken we aan de praat en hoor ik dat de Wespendief weer terug is en bezig is het oude nest in het hoge eikenbos achter de boerderij op te knappen. Tenkink vertelt over het plan om dwars door de es een parallel-kanaal te graven om wateroverlast van de Ratumse Beek te beperken. "Wat zonde", flap ik er in jeugdige onbezonnenheid uit. Tenkink, die in het bestuur van het Waterschap zit, kijkt mij scherp aan: "Zo, vind je dat", zegt hij. Ik kan niet meer terug. "Ja", mompel ik. Dan zegt de landbouwer tot mijn verbazing: "Nou, dat vind ik eigenlijk ook". Het kanaal is er gelukkig nooit gekomen.
Dan komt het gesprek komt op de Kerkuil. Ik vertel over onze geslaagde experimenten met speciale Kerkuil-nestkasten. Dat lijkt Tenkink wel wat, de zoon zal meehelpen de kast boven in de schuur te zetten. Ik beloof met een kerkuilkast terug te komen en neem afscheid. De eerste, in 1970 geplaatste nestkast was te klein en zou wisselend broedsucces opleveren maar de tweede, grote kast in de eeuwenoude "schoppe" zou uiteindelijk de productiefste uit de hele streek blijken: in de periode 1977-1996 broedden er jaarlijks -in een ononderbroken reeks- Kerkuilen; in die twintig jaar brachten ze op dit erf in totaal 72 jongen groot.
De auteur (met kerkuilkast) en de zoon van Tenkink op het scholtenerf in Ratum, maart 1973.
Vanuit Tenkink fiets ik noordwaarts; op de brug over de Ratumse Beek kijk ik tevergeefs uit naar de IJsvogel. Achter de beek begint weer het "veld" (heide-ontginning). Ik bevind mij thans in de meest oostelijke uithoek van de Achterhoek: de Muggenhoek. Aan weerskanten van de weg liggen weilanden met drassige plekken, duidend op keileem ondiep in de ondergrond. Ik zie diverse Kieviten lopen en er zingen enkele Veldleeuweriken. De weg komt tenslotte uit bij het erfje Damkot, vlakbij de Duitse grens. Wat een kleinschaligheid in deze uithoek: een boerentuin, een rogge-akkertje, een aardappelveldje, kleine weitjes met bramenwalletjes en dan nog een bosje met een heitje. In de wegberm groeit zelfs nog Gagel. Een ideale omgeving voor Ortolaan, Grauwe klauwier, Roodborsttapuit en Boomleeuwerik; helaas laat geen van deze soorten zich vandaag hier zien of horen. Dan volg ik de Dwarsweg van Ratum naar Meddo. In het Masterveld tegen de grens met het Fürstenbusch kan ik het vierde paartje Roodborsttapuiten van de dag noteren, in een rommelig hoekje met wat elzenopslag op de overgang tussen bos en wei. Verderop, in het Meddosche Veld, zitten nog meer Roodborsttapuiten. Het is echter langzamerhand weer tijd om terug te gaan.
In de Beerninkhoek vliegt een Havik over. Die heeft zijn nest in een nabijgelegen dennenbos richting Damkot; het is van de weinige Achterhoekse broedparen die gifvrij gebleven is. De drie andere mij dit jaar bekende Winterswijkse broedparen zitten in Het Woold (Lintum en Rotbos) en in De Haart (Beestman). Na deze opsteker sla ik de terugweg naar Winterswijk in, via de buurtschappen Henxel en Huppel. Het is inmiddels vier uur geworden.
Henxel en Huppel
Vanuit de Beerninkhoek fiets ik langs de Grote Steen naar Henxel. Het landschap is hier kleinschaliger dan meer oostwaarts in Ratum. Langs de Ratumse Beek liggen kleine eenmans-esjes. Het cultuurlandschap is fraai aangekleed met houtwallen en loofbosjes met Tortelduif, Geelgors, Gekraagde roodstaart, Grasmus en Braamsluiper; in een laaggelegen bosje langs de beek tjoekt een Nachtegaal. Achter de Vredenseweg rijd ik langs het grote beekbos met de intrigerende naam "Döttekrö". Als nieuwe soort voor de dag noteer ik de Zwarte specht, die klagend roept vanuit het bos.
Dan kom ik in de kleine kern van Huppel, die uit een losse hoevenzwerm bestaat. De boerderijtjes liggen in een vrij open, maar toch kleinschalig cultuurlandschap; erfbosjes en boomgaardjes maken het hier mooi. Ik heb geluk: twee kinderen zien mijn verrekijker en vragen wat ik aan het doen ben. "Vogels kijken", zeg ik. "Wij hebben iets ontdekt", zeggen ze dan. Ze wijzen naar het dak van een mooi oud boerderijtje, en warempel: op de schoorsteen zit een Steenuiltje te zonnen.
Over de grote Huppelse es draait de weg richting Winterswijk. En hier klinkt weer Ortolanenzang: vier mannetjes zingen tegen elkaar op. Drie hiervan zitten in solitaire eiken langs de Huppelseweg over de grote es, op een afstand van minder dan honderd meter uit elkaar. Eén mannetje zit aan het uiteinde van een lage zijtak en blijft rustig doorzingen terwijl ik eronder sta. Hoe mooi passen zijn olijfgroene en oranjebruine kleuren bij het geelgroene eikenloof! Als hij zingt gooit hij zijn kop naar achteren en toont daarmee zijn isabelkleurige keeltje. Af en toe stopt hij een poosje met zingen en laat dan zijn karakteristieke contactroep horen, die uit twee tonen bestaat: "tsjip"....... "djeu". Uit de lage winterrogge klinkt antwoord. Op de bouwlanden van de open Huppelse es trippelen Patrijs, Kievit, Veldleeuwerik en Gele kwikstaart in de nog kale aardappelpercelen en tussen de opkomende winterrogge, zomergerst en haver. Zoals op de meeste plekken, waar clusters van Ortolanen voorkomen, zitten ook hier bijna geen Geelgorzen. De Ortolaan is in het Winterswijkse geheel beperkt tot het oude hoevenlandschap met zijn rijke esgronden. Deze humeuze gronden houden de warmte goed vast en zijn waterdoorlatend: van belang voor de Ortolaan met zijn dunne verenkleed (Afrika-trekker!). De winterharde Geelgors bereikt juist zijn grootste dichtheden op de arme veldgronden van het heide-ontginningslandschap: Dat bleek ook vandaag (respectievelijk 10 en 23 zingende Geelgorzen in beide landschapstypen).
Terug naar het dorp
Aan het eind van de middag fiets ik voldaan terug naar het station van Winterswijk. Ik stop nog even bij de Jachthuisbrug. Het bos aan de beek heet 't Waliën, genoemd naar een der vier oorspronkelijke havezaten in het land van Winterswijk. In de Willinkbeek scharrelt een Grote gele kwikstaart: het vierde bezette territorium op deze fietstocht. Bij de begraafplaats aan de rand van het dorp stap ik af om voor de laatste keer vandaag te luisteren: zoals altijd hoop ik een keer in de plantsoenen van Winterswijk een Europese kanarie te horen zingen, maar ondanks het ideale biotoop is de soort (net als de Putter) een uiterst zeldzame verschijning in de boomrijke Achterhoekse dorpen. Ook deze keer lukt het niet, ik moet het doen met Kneu en Groenling.
Rond vijven lever ik bij Hartjes de fiets in. In de stationsrestauratie maak ik de eerste balans op van de tocht. Behalve de zeven "gezochte" soorten (plus Boomleeuwerik!) frapperen onder meer de grote aantallen Geelgorzen (33x), Grasmussen (32x), Gekraagde roodstaarten (31x) en Gele kwikstaarten (22x). Leuk zijn ook Fluiter (7x), Nachtegaal (5x), Vuurgoudhaantje (5x), Groene specht (4x) en Wielewaal (3x). Tegenvallend vandaag zijn de kleine aantallen Kneutjes (4x), Braamsluipers (3x), Bosrietzangers (3x, waarvan tweemaal in korenvelden) en gewone Tortelduiven (2x). Het dagtotaal aan zingende Ortolanen is vandaag 16: "'t Kon minder", luidt het Saksische gezegde in zo'n geval.
Op de terugweg rijd ik via Corle richting Vragender. In het Vragenderveld zie ik op het prikkeldraad langs een kruidenrijk hooiland een mannetje Roodborsttapuit broederlijk naast een mannetje Paapje zitten. Op een weidepaaltje staat een Grutto naar mij te kijken. Ik kon in 1968 niet weten, dat dit soort beelden in de Achterhoek eens tot het verleden zou behoren...
Nawoord (in 2010)
In de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw schatte ik (op grond van meerdere fietstochten elk voorjaar) het aantal broedparen van de Ortolaan in de verschillende buurtschappen rond Winterswijk als volgt: Corle 5; Haart 5; Miste-Kreil 15; Woold 10; Dorpbuurt 5; Brinkheurne 10-15; Kotten 15-20; Ratum: 5-10; Henxel-Huppel 10-15. Totaal geschatte bestand: 80-100 broedpaar. De Vogelwerkgroep Winterswijk (later VWG ZO-Achterhoek) houdt -gebaseerd op extrapolaties van latere tellingen- voor die periode nog hogere schattingen aan: 120-150 paar (Grotenhuis et al. 1985). De VWG schatte het aantal zangterritoria van de Ortolaan rond Winterswijk omstreeks 1980 nog op ca. 20. In 1990 waren er nog twee over. Het laatste broedgeval rond Winterswijk (en daarmee in Nederland) vond plaats in 1994 in de Haart op het biologische bedrijf van de familie Van Iepenburg; daar broedden ook lang nog 2-3 paar Grauwe Klauwieren. Rond 2000 viel het doek definitief voor de Ortolaan in Nederland. Daarmee verdween naar mijn mening één van de mooiste karaktersoorten van het oude cultuurlandschap op de hoge zandgronden van ons land. Met veel geluk zien we in Nederland nog wel eens een Ortolaan in de trektijd.
Jong mannetje Ortolaan op de voorjaarstrek, Lemelerberg 29 april 2010. Foto: Bertus Webbink
De Winterswijkse Ortolanen zongen in het zogenaamd "Westfaalse dialect": "djüü-djüü-djüü- djüü-djüü-djüü-djürrr". Dit gold ook voor de grote populatie op het hoog- en middenteras van de Niederrhein tussen Wesel en Borken. Deze bedroeg in de zestiger jaren 420-470 "broedparen". In 1976 was het bestand al gereduceerd tot omstreeks 100 zangers. (Mildenberger 1968, Mildenberger & Müller 1976). De ortolanen, die wij rond 1970 op Duits gebied aansluitend bij de Winterswijkse hoorden zingen, sloten aan bij deze populatie.
Vanaf 1983 zocht ik vanuit Twente (waar geen Ortolanen broed(d)en) het aangrenzende Münsterland elk jaar in mei-juni af op zoek naar deze soort. Eind juni 1986 was het raak: ik vond toen een aanzienlijke Ortolanen-populatie aan zuidrand van de Hohe Mark, ca. 40 km ten zuidoosten van Winterswijk. Hier zag en hoorde ik in de periode 1986-1990 in kleinschalig, traditioneel beheerd akkerland (met eikensingels en bosranden) tientallen mannetjes Ortolaan met de vertrouwde zang (Westfaals dialect). Deze populatie bleek toen nog gemiddeld 80 zangers te tellen (von Bülow 1990). In het kerngebied (Tannenberg/ Hof Büning) van 1200x400 meter lagen vijf boerderijen, alle akkerbouwbedrijven (hoofd- en nevenbedrijven). Ik noteerde er in 1986 nog 10 (!) verschillende akkerbouwgewassen (plus wildakkertjes met Boekweit en Luzerne en braakliggende percelen); het areaal snij- en korrelmaïs besloeg minder dan 25%.
Hohe Mark (Westfalen), mei 1988. Op de zandweg tussen de graanvelden foerageerden graag Ortolanen op onkruidzaden.
Er zongen in de jaren 1986-90 in dit kerngebied nog 21-25 Ortolanen; van deze mannetjes was 50-60% verpaard. Daarna stortte ook de populatie van de Hohe Mark pijlsnel in: binnen vijf jaar van 80 naar 20 zangers; de verparingsgraad viel terug van 55% naar 20% (Ikemeyer & von Bülow 1995). De akkerbouw was inmiddels veel grootschaliger, het areaal maïs besloeg toen al meer dan 35%. In 2003 zongen hier nog twee Ortolanen, tesamen met een viertal bij Schermbeck de allerlaatste Westfaalse zangers. Kort daarna is de hele Noordwest-populatie, die vier decennia geleden nog meer dan 1000 zangers omvatte, uitgestorven.
Ortolanenbiotoop in het Hannoversche Wendland. In deze relatieve warme streek komt nog altijd (2010) een vitale Ortolanenpopulatie voor.
Pas ver naar het oosten, in het Hannoversche Wendland (een "warmte-eiland") vinden we nu nog Ortolanen in vergelijkbare dichtheden als vroeger rond Winterswijk en in de Hohe Mark. Deze hebben echter een duidelijk verschillende zang ("Wendland-dialect"): "djüü-djüü-djüü-djürrr-djürrr-djürrr-djürrr".Tot dusver vergaat het de Ortolaan in het Wendland (Kreis Lüchow-Dannenberg) goed. Met een gemiddelde neerslag van minder dan 600 mm/jaar is het klimaat voor de warmteminnende Ortolaan hier duidelijk gunstiger dan in de Achterhoek en het Münsterland (gemiddeld 750-800 mm/jaar). In de populatie van het Wendland, die ik sinds 1978 volg, vallen twee aspecten op. Er zijn nog enkele wegtrajecten, die nog bezet zijn met "straatzangers" (zie ook Meier-Peithmann 1992).
Weggetje met veldkeien in het Hannoversche Wendland nabij de zonegrens, juni 1982. De grote Eik langs dit weggetje was een vaste zangpost voor een Ortolaan.
Deze verdwenen in andere populaties het eerst door het kappen van oude wegbomen en de sterk toegenomen verkeersdrukte (Lüchow-Dannenberg is de dunst bevolkte Kreis van westelijk Duitsland). Zij komen daar hier en daar nog voor langs oude alleeën van Eiken en Linden, langs rustige "Nebenstrassen" met aan weerszijden Berken en zelfs nog langs veldwegen omzoomd door rijen oude vruchtbomen (Appels, Kersen). Het aantal "straatzangers" verdwijnt echter snel door de sterk toegenomen verkeersintensiteit na het openen van de "innendeutsche" grens in 1990.
Oude appelbomen langs een "Nebenstrasse" nabij Lüchow, mei 1986. Langs deze weg zongen in de jaren 1980-1990 zowel Grauwe Gorzen als Ortolanen ("Straatzangers").
In het meer continentale Wendland bereiken de Ortolanen, in tegenstelling tot de Winterswijkse, hun grootste dichtheid op de arme zandige veldgronden en niet op de rijke gronden ("Auelehm") in het Elbedal. Lokaal is er zelfs sprake van enige toename, die door sommigen toegeschreven wordt aan ontwatering en de grootschalige omzetting sinds 1990 van grasland in bouwland (Deutsch 2007). Voormalige Paapjes-revieren zijn nu Ortolanen-biotopen geworden (Plinz 2002). Maar anderzijds maakt de lokale Avifaunistische Arbeitsgemeinschaft daar zich zorgen door de enorme opkomst van grootschalige maïsverbouw (voor biobrandstoffen) ten koste van de aloude verbouw van granen en hakvruchten. In de Midden-Europese laagvlakte (waarvan Nederland en Noord-Duitsland deel uitmaken) is kleinschalige, gevarieerde akkerbouw van levensbelang voor de Ortolaan, dat heeft de geschiedenis wel geleerd.
Dankzegging
Graag wil ik Jos Korenromp bedanken voor het mogen afdrukken van zijn prachtige kleurendia van de Ortolaan (Woold 1980) en hetzelfde geldt voor Bertus Webbink voor zijn fraaie foto van een Ortolaan op de doortrek (Lemelerberg 2010). De overige foto's zijn van de auteur (met dank aan Peter Waardenburg voor de digitalisering van de oorspronkelijke dia's uit de periode 1965-1990). Graag wil ik ook de webredactie bedanken voor de prettige samenwerking bij het tot stand komen van dit verhaal.
Onno de Bruijn
Verwijzingen
Bülow, B. von 1990. Verbreitung und Habitate des Ortolans (Emberiza hortulana, L. 1758) am Rande der Hohen Mark bei Haltern/Westfalen. Charadrius 26: 151-189.
Deutsch, M. 2007. Der Ortolan Emberiza hortulana im Wendland (Niedersachsen) - Bestandzunahme durch Grünlandumbruch und Melioration? Vogelwelt 128: 105-115.
Grotenhuis, J., F. Hustings, R. Kwak, R. Lanjouw e.a. 1985. Broedvogels van Winterswijk.
Ikemeyer, D. & B. von Bülow 1995. Zum Rückgang der Ortolan-Population (Emberiza hortulana, L. 1758) am Rande der Hohen Mark bei Haltern/Westfalen. Charadrius 31: 137- 146.
Meier-Peithmann, W. 1992. Der Ortolan (Emberiza hortulana) im Kreis Lüchow-Dannenberg - Verbreittung, Siedlungsdichte, Habitat, Bestandsentwicklung-. Lüchow-Dannenberger Ornithologische Jahresberichte 13: 57-86.
Mildenberger, H. 1968. Zur Őkologie und Brutbiologie des Ortolans (Emberiza hortulana) am Niederrhein. Bonner Zool. Beiträge: 322-328.
Mildenberger, H. & W. Müller 1976. Zum Brutbestand des Ortolans (Emberiza hortulana) am rechten unteren Rhein. Charadrius 12: 60-63.
Plinz, W. 2002. Punktkartierung im Landkreis Lüchow-Dannenberg: Ortolan (u.a.). In: W. Meier-Peithman & W. Plinz. Aus der Vogelwelt des Hannoverschen Wendlandes. Lüchow-Dannenberger Ornithologische Jahresberichte 15/16: 525-531.
50468 views
Reacties:
Door: David Uit de Weerd, zondag 30 januari 2011 14:57 |
Onno, bedankt voor dit prachtige, maar ook 'deprimerende' verhaal.Bizar eigenlijk dat dit kan gebeuren... |
Door: Max Berlijn, zondag 30 januari 2011 17:29 |
"Leuk" stuk, in Limburg is het niet veel anders gegaan, hier een plaatje van (een van de?) laatste broedvogels in die provincie. http://waarneming.nl/waarneming/view/41102406 Groet Max |
Gewijzigd op: 2011-01-30 17:30:15 |
Door: Henk van Rijswijk, zondag 30 januari 2011 17:35 |
Beste Onno dit is goud van oud met hoofdletters........ Prachtig beschreven complimenten. |
Door: Gijsbert van der Bent, zondag 30 januari 2011 18:29 |
Hoeveel mooie broedvogelsoorten we er de laatste decennia ook bijgekregen hebben in Nederland, het boerenland (toch het grootste deel van Nederland) van vroeger was toch wel heel wat mooier, gevarieerder en vooral ook rustiger dan dat van nu. Hulde voor het geheugen van de auteur! Ik ga eens kijken wat ik ooit heb genoteerd van mijn bezoek aan een voormalig Ortolanen-bolwerk in Limburg rond 1980 (Echt?). Het zal ongetwijfeld veel te weinig zijn geweest. Jammer dat ik toen nooit naar de Achterhoek ben afgereisd. |
Door: Janneke Kimstra, zondag 30 januari 2011 18:53 |
Hmmm. deprimerend. Zou het ooit nog weer goed komen? |
Door: Jos van den Berg, maandag 31 januari 2011 08:59 |
Een dramatisch waargebeurd verhaal. Dit komt nooit meer terug. Sterker nog, het gaat nog steeds verder bergafwaarts. Wel heel mooi geschreven waarvoor hartelijk dank Onno de Bruijn! |
Door: peter de knijff, maandag 31 januari 2011 13:02 |
Ik prijs me gelukkig dat ik zowel rond Winterswijk als rond Echt samen met E vd B in die tijd af en toe vogelde. Ortolanen op beide plekken regelmatig gezien, evenals de redelijk algemene Limburgse Grauwe gorzen, Europ kans en broedende Kramzen. Kan over mijn eigen Hollandse veenweide polderland natuurlijk hetzelfde deprimerende verhaal schrijven. Dat ik in drie jaar tijd binnen 1 KM-blok ten zuiden van Alphen 159 soorten zie is leuk, maar het merendeel van die soorten zitten er niet omdat het nog steeds een fantastisch weidevogel gebied is. Het lijkt meer op een Engels landschapspark met wisselende landschapselementen. Goed voor biodiversiteit maar echte kwaliteit is helemaal afwezig. Een perfect stuk Onno. |
Door: Luuk Punt, maandag 31 januari 2011 21:40 |
Een wat weemoedig makend, maar zeer lezenswaardig verhaal, Onno. Hartelijke groet, Luuk |
Door: Rombout de Wijs, maandag 31 januari 2011 23:58 |
Heel mooi opgeschreven Onno! Rond 1970 ben ik zelf ook eens op de brommer van Hilversum naar Winterswijk gereden om daar op een camping te gaan staan vanwege de Ortolanen. Daar kwam ik andere Gooise vogelaars tegen, waarmee ik toen ook nog diverse Ortolanen heb gehoord en gezien. Was nog extra spannend, omdat ik vanwege de afstand de brommer van een vriend had geleend die flink was opgevoerd. Dat schoot tenminste een beetje op. Ik moest alleen goed uitkijken voor de politie. Is allemaal goed gegaan gelukkig en heb er fantastische herinneringen aan. Een paar jaar geleden ben ik nog in het Wendland naar Ortolanen gaan luisteren, kon er toen ook nog een paar opnemen: http://www.xeno-canto.org/europe/recording.php?XC=35140 |
Door: Onno de Bruijn, dinsdag 1 februari 2011 21:29 |
Graag wil ik bedanken voor de reacties op het Ortolanenverhaal. Het meest blij ben ik met de reacties (ook op het forum van "Waarneming.nl") van degenen, die van het verhaal genoten hebben en het opgepakt hebben zoals het bedoeld is: een ode aan de Ortolaan en andere karaktersoorten van het natuurrijke cultuurlandschap. Ik heb het verhaal geschreven, omdat ik vind dat de Ortolaan niet uit onze herinnering mag verdwijnen. En het gaat dan om herinnering aan de Ortolaan en zijn leefwereld: mens en dier in harmonie in het gevarieerde agrarische cultuurlandschap. Met hartelijke groet, Onno |
Gewijzigd op: 2011-02-04 10:12:41 |
Door: Onno de Bruijn, dinsdag 1 februari 2011 21:39 |
Ter afronding van mijn kant van dit verhaal wil ik degenen, die wat gedeprimeerd raakten van het lot van de Ortolaan, opbeuren met de geschiedenis van de Kerkuil, waarvoor ik ook zo graag bij Winterswijk kwam. De foto van mij (met kerkuilkast) en Gerrit Tenkink op het scholtenerf in Ratum is in 1973 gemaakt door mijn jeugdvriend Ton Veenendaal. Wij samen ontwikkelden de speciale nestkasten voor Kerkuilen. In 1975 hadden wij er 12 staan in boerderijen rond Winterswijk, waarin 6 paar Kerkuilen met succes broedden. In 1981 werd in het huis van mijn ouders in Terborg de "Kerkuilwerkgroep Achterhoek en Liemers" opgericht, de oudste kerkuilwerkgroep in Nederland. Inmiddels staan er rond Winterswijk ruim 100 kerkuilnestkasten, waarin in (veldmuis)topjaren 20-25 paar Kerkuilen broeden. Alles in harmonie tussen kerkuilbeschermers en boeren ("Boer zoekt Kerkuil"). De foto van de jonge Kerkuilen in de Saksische schuur is in 1990 gemaakt door Dick Langwerden bij mijn "boerderij" in Twente. Deze nestkast is inmiddels ruim 30 jaar oud en functioneert nog altijd prima (in 2010 zes uitgevlogen jongen). Dus niet alle "Goud van Oud" is verloren. Onno de Bruijn |
Gewijzigd op: 2011-02-04 07:52:39 |
Door: Ben Wielstra, dinsdag 22 maart 2011 10:28 |
The rise and fall of local populations of ortolan buntings: importance of movements of adult males http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/j.1600-048X.2010.05147.x/abstract |