Al sinds het verschijnen van Shorebirds in 1987 heb ik een zekere fascinatie voor de Moluccan (of Obi) Woodcock Scolopax rochussenii. Deze illustere soort is uitsluitend bekend van Obi en Bacan, eilanden die deel uitmaken van de Noord-Molukken. Er is weliswaar een aantal veldwaarnemingen/claims (de laatste in 1992), maar eigenlijk is de soort alleen bekend van specimens waarvan er zeven zijn verzameld op Obi en één op Bacan. Van de leefwijze van de soort is niets bekend; alleen dat de specimens op Obi boven de 500 meter hoogte zijn verzameld. Omdat de andere Houtsnipsoorten op Sulawesi, Java & Sumatra, Nieuw Guinea en de Filippijnen alle voorkomen boven de 1000 meter, lijkt het waarschijnlijk dat deze soort ook voorkomt op enige hoogte.
In maart en april 2010 ging ik met Leo Stegeman zes weken naar Indonesië. De eerste week brachten we door in Lore Lindu op Sulawesi, waarna we via Makasser naar Ternate (een eilandje voor de kust van Halmahera) vlogen. Vanaf Ternate namen we de nachtboot naar Bacan.
De slaapzaal op de nachtboot naar Bacan (Sander Lagerveld)
De volgende ochtend wachtte een zwaarbewapende politiemacht ons op in de haven. Er waren onlusten geweest op het eiland waardoor alle 'immigranten' werden gecontroleerd. Na een korte ondervraging mochten we het eiland op. In de hoofdstad Labuha vonden we een comfortabel hotel en gingen we op zoek naar een gids die ons de Gunung Sibela op zou kunnen brengen. Op deze berg is waarschijnlijk het specimen van Bacan verzameld. Al vrij snel vonden we ene Mattias, een ranger van de 'Forest Police', die ons tegen forse betaling de berg op wilde gidsen. We gaven aan dat we ongeveer op 1200 meter hoogte een kamp wilden maken en vanuit daar op verschillende plekken de Houtsnip wilden proberen. Mattias gaf aan dat we de Gunung Sibela het best konden beklimmen vanaf de westkant en zou een paar dragers regelen.
Gunung Sibela (Sander Lagerveld)
De volgende ochtend sloegen we een grote hoeveelheid voedsel in en na betaling van 'bemiddelingskosten' werd ons een permit verstrekt door de 'Boss Forest Police'. Na een uurtje rijden arriveerden we in het dorpje Sawadai dat aan de voet van de Gunung Sibela ligt. Mattias regelde een paar dragers en ook het dorpshoofd zou ons vergezellen op de berg. De tocht richting de berg verliep voorspoedig en bij een verlaten hutje aan de bosrand maakte onze crew een heerlijke lunch. Na een korte siësta bleek dat onze crew zichzelf helemaal had geïnstalleerd rondom de hut. Ik herinnerde Mattias er aan dat we op 1200 meter wilden kamperen en niet op deze plek. Alles werd weer ingepakt en we liepen langs een riviertje het bos in. Dat had een redelijk open structuur, dus we schoten lekker op. Onze dragers begonnen echter steeds meer te protesteren en uiteindelijk weigerden ze zelfs verder te gaan. Op een hoogte van nog geen driehonderd meter zetten ze onze spullen neer en konden we het verder zelf uitzoeken. Nadat we de spullen herverdeeld hadden, liepen we verder langs het riviertje.
Het terrein begon flink zwaarder te worden en na een tijdje merkte ik dat de motivatie van Leo, Mattias en het dorpshoofd duidelijk begon af te nemen, maar nadat ik Leo emotioneel gegijzeld had met het vooruitzicht van de eeuwige roem die de herontdekking van de houtsnip met zich mee zou brengen, vervolgden wij onze weg. Op een hoogte van vijfhonderd meter was ons riviertje gereduceerd tot een minimaal stroompje dat spoedig geheel zou opdrogen. Toen ik Mattias eens goed aan de tand voelde, bleek dat hij eigenlijk geen flauw idee had waar hij ons heen zou brengen. Sterker nog, ondanks zijn jarenlange dienstverband bij de Forest Police was dit de eerste keer dat hij feitelijk in het bos was! Doorgaan was eigenlijk onverantwoord: het was nog maar de vraag of we verder op de berg nog wel water konden vinden. Aan de holle blik van Leo zag ik dat het er wat hem betreft ook echt niet meer in zat. Toen ik erachter kwam dat onze dragers mijn telefoon uit een zijvak van mijn rugzak hadden gejat, was ik er eigenlijk ook wel klaar mee. We keerden om en tegen de avond stonden we weer aan de voet van de berg. Het dorpshoofd was vooruit gelopen en toen we arriveerden in Sawadai lag mijn telefoon op mij te wachten. Onze dragers waren natuurlijk in geen velden of wegen te bekennen. Het dorpshoofd bood ons een kamer aan in zijn huis waar we de nacht hebben doorgebracht.
Blue-and-white Kingfisher Halcyon diops (Sander Lagerveld)
De volgende ochtend zijn we weer naar de bosrand gegaan om te kijken of er wellicht andere riviertjes te vinden waren, maar dat bleek niet het geval. Leo geloofde het allemaal wel en vertrok naar het hotel in Labuha. Ik besloot om de nacht door te brengen in de hut nabij de bosrand: het was natuurlijk ook mogelijk dat deze houtsnip op een lagere hoogte voorkomt dan zijn verwanten op de Filippijnen, Java & Sumatra, Sulawesi en Nieuw Guinea.
Moluccan Scops-Owl Otus magicus (Sander Lagerveld)
Die avond was het op zich goed vogelen met o.a. Moluccan Scops Owl, Moluccan Hawk-Owl en Moluccan Owlet-Nightjar, maar de snip kwam niet opdagen. Ook liet hij zich de volgende ochtend niet zien. Wel werd ik nog omsingeld door een grote groep agressieve Crested Macaques, wat niet heel relaxed was. Gelukkig kon ik me verschansen op de zolder van mijn hutje tot ze weer verder trokken. Ik besloot om ook maar terug te keren naar Labuha. Die avond namen we de nachtboot naar Ternate, waarna we de reis vervolgden naar Halmahera, Noord-Sulawesi en Talaud.
Crested Macaque Macaca nigra (Sander Lagerveld)
De mislukte expeditie op Bacan bleef me ook na thuiskomst dwars zitten. Daarom opperde ik tijdens onze traditionele Vlieland-week het idee om terug te gaan. Leo keek mij vermoeid aan, maar Leon Edelaar was meteen enthousiast. Een week later had hij al allerlei gebiedskaarten verzameld en een route uitgestippeld langs een rivier aan de noordkant van de Gunung Sibela. Deze rivier had een enorm stroomgebied waardoor we bijna verzekerd waren van voldoende water. Bovendien was het stijgingspercentage aan de noordkant beduidend lager in vergelijking met het traject dat Leo en ik hadden gevolgd. We zagen op een luchtfoto dat er op een hoogte van 750 meter een grote vierkante open plek in het regenwoud lag. Dat moest wel een (goud)mijn zijn, waar dus ook een pad naar toe moest lopen. Het leek ons een goed idee om eerst deze plek op te zoeken. Als daar mensen waren, zouden er ongetwijfeld jagerspaadjes verder de berg oplopen. En zo'n open plek in het bos kan natuurlijk een goede plek zijn om de houtsnip te vinden!
In januari en februari 2011 ging ik opnieuw naar Indonesië. De eerste vier weken bezocht ik Sulawesi , Sangihe en de Togians met mijn vriendin Ezra. De lokale gids op Sangihe, Wesley Pangimangen, vertelde mij dat hij de houtsnip in 2010 had gezien op Obi! Het was een zeer overtuigend verhaal en toen Leon arriveerde opperde ik het idee om eerst naar Obi te gaan en de plek van Wesley te proberen. Leon voelde daar weinig voor en uiteindelijk besloten we om ons geluk eerst te gaan beproeven op Bacan. Als het daar niet zou lukken, konden we daarna altijd nog naar Obi gaan.
Na een korte vlucht van Manado naar Ternate namen we de nachtboot naar Bacan. In het schijnsel van de lichten van de boot zagen we veel Grauwe Franjepoten en twee exemplaren landden op het dek.
Grauwe Franjepoot Phalaropus lobatus (Sander Lagerveld)
De volgende ochtend kwamen we om 4:00 uur aan in Babang op Bacan. We charterden een 'Bemo' richting Labuha. Leon had het uitstekend voorbereid en met de GPS loodste hij ons met militaire precisie via allerlei kleine weggetjes naar de voet van de berg. Onze chauffeur werd bij elke afslag zenuwachtiger en uiteindelijk leverde hij ons bibberend en stapvoets rijdend af in het gehucht Makian. Ik denk dat hij ons voor twee CIA-agenten aanzag die bezig waren met het uitvoeren van een geheime missie. Hij kalmeerde een beetje toen we hem betaalden en geen aanstalten maakten om hem om te leggen.
In het ochtendgloren vond ik een paadje dat langs de rivier naar de berg liep. Het pad liep door allerlei plantages met zo hier en daar een stukje primair bos. We kwamen een aantal leuke soorten tegen, zoals de Violet-necked Lory, Eclectus Parrot, Slaty Flycatcher en Common Paradise Kingfisher. Het werd steeds moeilijker het pad te volgen. Uiteindelijk belandden we in een net gekapte clearing aan de bosrand. Een mannetje aldaar vertelde ons dat er iets westelijker een 'jalan tractor' de berg op ging. In de veronderstelling dat deze naar de goudmijn liep, gingen we op zoek naar de tractorweg. Het viel niet mee om een weg te banen door de vegetatie met onze bepakking van 30 kg per persoon. Na twee uur gaven we het op en gingen we terug naar de rivier. Aan de overkant vonden we een goed begaanbaar pad. Na een uurtje vogelen, zetten we ons kamp op. De regen stroomde ondertussen overvloedig uit de hemel waardoor het niet mee viel een vuurtje aan te krijgen.
Red-bellied Pitta Pitta erythroagaster (Sander Lagerveld)
De volgende ochtend keken we even rond bij ons kamp. De Dusky Scrubfowl die we de hele tijd hoorden, kregen we niet te zien. We vervolgden onze weg door de regen en na een paar uur vloog er ineens een Nicobar Pigeon op; een geweldige soort die ik tijdens al mijn eerdere Azië-reizen gemist had. Even later vonden we ook nog een Red-bellied Pitta en een Variable Dwarf Kingfisher. Het terrein begon steeds ruiger te worden en we haalden ons aan alle kanten open aan de rattan en door glijpartijen.
Variable Dwarf Kingfisher Ceyx lepidus (Sander Lagerveld)
Aan het einde van de middag hadden we een hoogte van 750 meter bereikt en sloegen we ons kamp op. Op dat moment kwamen we er achter dat we niet de juiste route gevolgd hadden: door het gedonquichot naar de 'jalan tractor' hadden we onze rivier uit het oog verloren en waren we een zijrivier gaan volgen. Daardoor zaten we nu op een bergkam die zo'n 1,5 km verwijderd was van de bergkam van de goudmijn. Leon wilde de volgende dag naar de mijn lopen, maar ik voelde daar weinig voor. Het leek mij het beste om gewoon op deze kam omhoog te blijven lopen en op de terugweg via de andere kam af te dalen.
De volgende ochtend probeerden we eerst nog wat te vogelen in de stromende regen. We hoorden wel een paar Wallace's Standardwings en Cinnamon-bellied Imperial Pigeons, maar zagen niets. Ik begon me ondertussen een beetje zorgen te maken over de talrijke wonden op mijn benen waar gele pus uit liep. Om tien uur vervolgden wij onze weg omhoog. Er was nog een heel smal paadje, bijna niet te volgen. Na anderhalf uur lopen hield dat pad op en keken we aan tegen een muur van groen. We besloten daarom toch maar naar de goudmijn te lopen. We liepen van de bergkam af en kwamen onmiddellijk in loodzwaar terrein terecht. We zakten tot ons middel weg in de prut, hakten ons suf op de vegetatie en moesten over talloze omgevallen bomen klauteren. Het was een verschrikkelijke dag. De enige vogels die we die dag zagen waren een paar Dusky Scrubfowls en Chattering Lories. Uiteindelijk zagen we in de verte de open plek. Het was echter helemaal geen goudmijn, maar een enorme ingestorte berghelling! We daalden zo'n 150 meter af door een kleine, glibberige beek en keken toen in een tien meter diepe afgrond naar de rivier. Er zat niets anders op dan onszelf en onze bepakking weer omhoog te hijsen. We waren helemaal stuk. Met onze laatste krachten maakten we in het donker een stukje grond vrij en zetten de tent op. Door de regen konden we geen vuur en dus ook geen eten maken.
De volgende dag probeerden we via verschillende beekjes de rivierbedding te bereiken, wat bij de vierde poging lukte. Door het grote verloop van de rivier en de hoeveelheid stroomversnellingen leek het niet mogelijk de clearing via de rivierbedding te bereiken. We gingen daarom aan de andere oever de helling op, wat het zwaarste stuk oerwoud was dat ik in mijn leven ben tegengekomen: stijl, glad en alleen maar omgevallen bomen. Er was geen doorkomen aan. Het kostte ons vier uur om de vierhonderd meter naar de clearing te overbruggen, waarbij we ook nog eens een kapmes verspeelden. Volledig uitgeput arriveerden we aan het einde van de middag in onze clearing. Met mijn benen ging het steeds slechter. De wonden begonnen steeds meer op gaten te lijken en de pus kwam er inmiddels in stroompjes uit. Ik had een flinke infectie te pakken. Gelukkig scheen de zon en konden we al onze spullen drogen en de prut van ons afwassen in de rivier. Ook konden we eindelijk weer een fatsoenlijke maaltijd bereiden: tortellini met spaghettisaus smaakte nog nooit zo goed. We waren niet de enige bewoners van de clearing: we moesten ons territorium delen met enkele duizenden sweatbees.
Ons kamp (Leon Edelaar)
Uitzicht vanaf het houtsnip-uitkijkpunt (Sander Lagerveld)
Bovenin de clearing hadden we een mooi overzicht over de omgeving. De houtsnip liet zich echter niet zien in de avondschemering. Ik voelde me ondertussen buitengewoon slecht en die nacht had ik rare, warrige koortsdromen. We stonden desondanks weer vroeg op en zaten in de ochtendschemering boven in de clearing. Weer geen houtsnip, maar verder was het uitstekend vogelen. Binnen een paar uur hadden we drie nieuwe soorten voor Bacan: Oriental Hobby, Black Eagle en Pygmy Eagle.
Black Eagle Ictinaetus malayensis (Sander Lagerveld)
Pygmy Eagle Hieraaetus weiskei (Sander Lagerveld)
De houtsnip kwam ook die avond niet opdagen. We realiseerden ons dat we in zo'n slechte conditie waren dat we niet meer hoger op de berg zouden komen (inmiddels had Leon ook ontstekingen in zijn benen). De volgende ochtend lukte de houtsnip wederom niet en we besloten terug te gaan. Na het ontbijt hebben we alles in de fik gestoken wat we niet strikt noodzakelijk nodig hadden. Hierdoor pasten onze daypacks in de grote rugzakken, waardoor we een stuk makkelijker vooruit konden komen. We zagen het niet zitten om weer de helling met al die omgevallen bomen te doorkruisen, dus gingen terug door de rivier. Het was vrij glibberig maar we schoten de eerste twee uur toch wel aardig op. Toen liep Leon tegen een wespennest op (zwarte wespen van circa vier centimeter, met een oranje middenstuk). Leon bleef ongeschonden, maar ik kreeg de volle laag. Dat was voor mij de nekslag, ik zag het echt niet meer zitten en zat er fysiek en mentaal volledig doorheen.
Leon kon mij er van overtuigen dat doodgaan op deze plek echt geen zin had en na een uur kon ik mezelf toch weer ophijsen en gingen we verder door de rivier.
De ellende was echter nog niet voorbij. Even later liep Leon over een boomstam, die rot bleek en hij trapte er doorheen. Precies op die plek lag een enorme steen die - zonder de steun van de boomstam - naar beneden schoof en Leon's been klem zette tegen een steen aan de andere kant. Zijn been zat vast! Gelukkig vond ik snel een wigvormige steen die ik achter zijn kuit tussen de twee grote stenen kon trappen, zodat die niet nog dichter tegen elkaar konden komen. Met zijn tweeën probeerden we de ene steen tegen de helling omhoog te schuiven, maar we kregen er geen millimeter beweging in. Met ons laatste kapmes schraapten we alle houtpulvers die tussen de stenen en zijn been zaten weg, zodat er wat ruimte kwam. Het duurde een half uur, maar toen kon Leon eindelijk zijn been er tussen uit trekken. De zwelling op zijn scheenbeen was indrukwekkend; godzijdank was er niks gebroken en kon hij nog redelijk vooruit komen.
De terugweg (Leon Edelaar)
We vervolgden onze tocht door de glibberige rivierbedding en aan het einde van de middag maakten we een kamp nabij de oever. In totaal hebben we die dag hemelsbreed slechts twee kilometer afgelegd. We maakten ons laatste voedsel klaar en overlegden wat de beste strategie was voor de rest van de terugtocht. We dachten dat de kans op blessures het kleinste was als we toch weer door het bos zouden lopen.
's Ochtends braken we het kamp op en trokken we het bos in. Na een uur hakken en over omgevallen bomen heen klauteren waren we er alweer helemaal klaar mee. Er was gewoon geen doorkomen aan en we gingen terug naar de rivier. In de middag zag ik op een gegeven moment dat het oerwoud aan één kant dunner werd en ik vermoedde dat mensen hier bomen gekapt hadden. Ik klauterde omhoog en vond inderdaad een plantage én een pad! Een uur later bereikten we Makian village, waar ik in elkaar stortte. Leon regelde een paar motoren en al snel checkten we in het beste hotel van Labuha in, waar we vier nachten zijn gebleven om een beetje bij te komen. Die dagen hebben we ook weer eens wat gevogeld in de omgeving, maar we hadden geen puf meer om de houtsnip te gaan proberen op Obi.
Mijn been een paar dagen na terugkomst uit het bos (Sander Lagerveld)
Ik was niet zo bijdehand om een de dokter op te zoeken, dacht dat mijn infectie vanzelf wel over zou gaan. Een week later, toen Leon alweer naar huis was, en ik in Luwuk op Sulawesi op het punt stond om te vertrekken naar Peleng, ben ik 'out' gegaan en in het ziekenhuis beland. Hier werd ik op een soort pillendieet gezet, van vijf capsules in de ochtend, vijf in de middag en zes in de avond. Wonderwel knapte ik hier redelijk van op waarna ik mijn reis vervolgde naar Peleng.
En, de Molukse Houtsnip? Ik denk nog steeds dat de Gunung Sibela een goede plek is om deze soort te vinden, maar misschien ga ik de volgende keer toch mijn geluk beproeven op Obi!
Sander Lagerveld
Zie hier voor een kort videoverslag van deze trip door Leon Edelaar.
24655 views